VI

Van het stelsel der Wet zoowel als van de dogmatiek kan men zeggen, dat, al hebben beide ontzaglijk vele elementen van vreemden oorsprong in zich opgenomen, zij toch in zekeren zin hun eigen afkomst nergens verloochenen: alles is daarin doortrokken van den zuurdeesem van Qoerân en Arabische overlevering. De mystiek, daarentegen, die voor den lateren Islâm zoo eminente beteekenis heeft verkregen, wortelt noch in den Qoerân, noch ,in het godsdienstige leven der oudste gemeente te Medina. De asketische elementen, die vooral in de openbaringen vóór de Hidjrah naar voren treden, hebben niet de strekking om de gemeenschap van den mensch met God inniger, het godsbewustzijn van den mensch dieper te maken. Wanneer daar nachtwaken, vasten, wereldverzaking den vromen worden aanbevolen, dan geschiedt dit alleen met het oog op het loon in de andere wereld. Het is niets anders dan eene voordeelige belegging van kapitaal, of, wil men dit liever, een zich-getroosten van zwaren arbeid, waarmede men zich voor eeuwig onuitputtelijk genot verzekert. In de achtste eeuw n. C. begon reeds, onder voornamelijk Christelijken invloed, een asketisme met mystieke neiging bij de Mohammedanen ingang te vinden. Mannen, voor wie het gewone leven in de wereld te ver bleef van God, trokken in pijën van wol (soef) als zwervers door het land en leidden een leven


37

van vrijwillige armoede, en bespiegeling. Naar hunne kleeding noemde men hen soefi’s en de naam Soefisme, (Tasawwoef) is eigen gebleven aan alle mystieke richtingen van later tijd, ook waar zij met die oorspronkelijke zwervers om Gods wil weinig , meer gemeen hadden.

Het is moeilijk, de bonte verscheidenheid der verschijnselen van het Soefisme onder één gezichtspunt saam te vatten. Onvoldaanheid met een leven van trouwe wetsbetrachting en van correcte zuiverheid der leer, dat was het wel, wat alle mystieken dreef om iets hoogers te zoeken. Hunne methoden en uitkomsten verschilden echter hemelsbreed; Neo-Platonisme en Christendom, Parsisme en Boeddhisme, om niet meer te noemen, hebben hunne bijdragen geleverd, en de assimilatie van veel populair bijgeloof heeft al dien vreemden gasten op Mohammedaansch gebied aan een zeker soort van burgerrecht geholpen.

Er vormden zich groepen van heilbegeerigen, die als faqîrs of derwiesjen („armen”) onder leiding van bekende leeraars der mystiek door geestelijke opvoeding naar bepaalde methoden (tarîqah’s, eige nlijk „wegen”) tot de hoogste godskennis werden gebracht. Bijzondere godsdienstoefeningen, dikr, eigenlijk „vermelding”, namelijk eindeloos herhaalde opdreuning van namen van Allah en van God verheerlijkende formules, gepaard soms met hypnotiseerende lichaamsbewegingen, al of niet in gang gehouden met behulp van trommelen bekkenslag of met muziek van fijnere instrumenten, of ook fluisterend verricht en begeleid door verdoovende denkoefeningen, dienden om den geest aan deze wereld te onttrekken en in hooger sferen over te brengen. Vasten en nachtwaken bevorderden de concentratie van het godsdienstig gevoel en wekten visionaire toestanden, waarin het verkeer met de Godheid geene hulpmiddelen meer noodig had: de dienaar voelde zich met den Heer in liefde vereenigd.


38

Mystiek-wijsgeerige verdieping in eigen wezen en in dat van God en wereld leidde tot pantheïstische vereenzelviging van Schepper en schepsel, die den verrukte wel deed uitroepen: „Ik ben de Werkelijkheid, Ik ben God”. Zoo ver gevorderden beschikten over geheime krachten en werkten wonderen, en deze wonderen waren het, die hunne beteekenis voor het profanus vulgus uitmaakten en die hen vaak tegen de gevaren der officieele ketterjacht moesten beschermen.

Dit nam niet weg, dat sommigen van die met hooger licht bestraalden hunne afwijking van den gebaanden weg met het leven betaalden; zoo al-Hallâdj, die in 922 te Bagdad na een formeel kettergericht ten doode gefolterd werd, hetgeen niet belette, dat de eeuwen door vele geleerde en ongeleerde aanhangers der mystiek hem als een heilige bleven vereeren.

Het gevaar van misverstand en vervolging droeg er mede toe bij om de groote leeraars te weerhouden van her werpen hunner paarlen voor de zwijnen; langs verschillende graden leidden zij hunne adepten geleidelijk tot de diepste geheimenissen van het geestelijk leven in, en velen lieten zij op een der lagere trappen staan. Zoo heeft men bijv. de door velen gebezigde indeeling in vier graden, die Sjarî’ah, Wet, Tarîqah, Weg of Methode, Ma’rifah, Kennis, en Haqîqah, Hoogste Werkelijkheid, genoemd worden. Alleen wanneer eene mystieke school in alle graden de betrachting der Wet noodig blijft achten, en de formules der officieele dogmatiek niet direct bestrijdt, heeft zij kans op tolerantie of erkenning in een rechtzinnig millieu. Het ontbrak nooit aan mystieken, die in het geheim of openlijk de officieele Leer en Wet voor de hoogst ontwikkelden als waardeloos verklaarden. Sommigen leefden daarbij als strenge theosofen, waar anderen sloegen in bandeloosheid over, verheerlijkten de mystieke eenheid van God en mensch in beelden, die aan de erotiek en het wijndrinken ontleend waren,


39

en lieten het ten aanzien van deze laatsten niet altijd bij beeldspraak.

Geen wonder dus, dat de mystiek in vele kringen lang verdacht bleef. Eerst de laatste kerkvader van den Islâm der elfde eeuw, Ghazâlî, dien men vaak niet Augustinus vergelijkt, wist aan eene door hem hoog geschatte rechtzinnige mystiek eene vaste, voorname plaats in het stelsel van den Islam te verzekeren. Voor hem geldt de geheele Wet als onfeilbare gids voor het uiterlijke leven, de dogmatiek als de eenig betrouwbare regel voor het denken over de hoogere dingen, maar mist het meest correcte leven en denken alle waarde, indien beide niet geheiligd worden door de alle ander gevoel in zich opnemende liefde tot God. Daartoe kan men ook volgens hem het best geraken door eene stelselmatige geestelijke opvoeding onder leiding van een leeraar, aan wien men zich niet blind vertrouwen moet overgeven.

Zooals alles, wat in den Islâm eene blijvende plaats heeft verworven, moest ook de mystiek hare brieven van wettiging uit Qoerân en Overlevering halen. De duisterste Qoerânverzen en een aantal uit de kringen van het Soefisme zelf afkomstige tradities hebben de vereischte aanknooping bewerkstelligd. Voor alle mystieken staat het vast, dat hunne dierbaarste waarheden door Gabriël van wege Allah aan Mohammed, en door dezen aan zijne vertrouwdste volgelingen, vooral aan Ali, zijn medegedeeld. Deze geestelijke genealogie gaat dan verder naar beneden, en komt uit bij de stichters der verschillende tarîqah’s. De meeste dezer methoden of orden dragen den naam harer eerste beroemde leeraars, veelal uit de; elfde tot de veertiende eeuw na Chr., toen de broederschappen haren vasten vorm hebben aangenomen; zoo bijv. de Qadirijjah, de Rifa’ ijjah, de Naqsjibandijjah, de Sjadilijjah, enz. Niet zelden krijgt een locale tak van zulk eene tarîqah een nieuwen naam naar een leeraar, die haar na een tijd


40

van verval door hervorming tot nieuw leven wist te wekken. Dit geldt bijv. van tal van orden, die in West-, Centraal- en Noord-Afrika in onzen tijd bloeien, o.a. de zoo veel besproken, in de negentiende eeuw opgekomen Sanoesijjah.

§ 12. De heiligenvereering, ook al oorspronkelijk eene vreemde plant op den Mohammedaanschen bodem, is door de mystiek in hare populaire vormen zeer bevorderd, hoewel zij ook onafhankelijk van het Soefisme bloeit. De kanonieke traditie legt Mohammed deze uitspraak in den mond: „God vervloeke de joden en Christenen, die de graven hunner profeten tot bedehuizen maken”. Het is wel een sterk voorbeeld van het geweldige aanpassingsproces, waaraan de Islâm zich heeft moeten onderwerpen, dat sedert eeuwen bijna geheel de Mohammedaansche wereld wemelt van graven en andere herinneringsplaatsen, die aan de vereering van heiligen gewijd zijn, dat men overleveringen als de zooeven aangehaalde door uitleggingskunsten onschadelijk heeft moeten maken, en dat latere leerstellige werken afzondelijke hoofdstukken wijden aan de verdediging van de aanroeping der „walî’s” d.i. vrienden van Allah. Wel is de tegenstand tegen deze ontaarding van het monotheïsme nooit geheel verstomd, en hebben vooral Hambalieten eene reeks van strijdschriften tegen deze heidensche menschenvergoding geschreven, maar toen de Wahhabieten (zie blz. 19-20) vóór ruim een eeuw actief tegen deze leer en practijk optraden, werden zij door de groote meerderheid der Mohammedanen als ketters gebrandmerkt.

De theorie luidt dan, dat Allah sommige vromen tot Zijne bijzondere vrienden uitverkiest. Als teeken dier vriendschap laat Hij aan en door hen wonderen geschieden, die in onderscheiding van de wonderen (moe’djizah’s), die de Godsgezanten als zoodanig onderscheiden, karâmah’s, edele gaven, heeten. Bij


41

hun leven zoowel als na hun dood werkt hunne voorbede zegenrijk voor degenen, die hen eeren. Die vereering behoort te bestaan in het doen van goede werken, waarvan men het loon opdraagt aan den Sint, wiens voorspraak bij Allah men inroept. Meestal verkiest men hiervoor dezen vorm, dat men den bedoelden heilige zulk eene opdracht belooft, wanneer hij eerst de vervulling van een dierbaren wensch van dengene, die de gelofte doet, bewerkt zal hebben. Veel verder dan deze leer gaan echter de populaire voorstelling en practijk; zij maken van de wali’s een soort van halfgoden, hovelingen van den Hemelvorst, tot wie men zich in allen nood in de éérste plaats wendt omdat zij den mensch nader staan dan de Opperheer. Vele heidensche denkbeelden en gebruiken hebben in dien bij Mohammeds eigen streng monotheïsme kwalijk passende heiligendienst een onderdak gevonden.

Vrome menschen, die de aandacht der volksklasse trekken, sluwe goochelaars, afstammelingen van Mohammed (sajjids of sjeriefen genaamd), vooral ook leeraars der mystiek, die allen hebben kans, bij hun leven of althans na hun dood, door de stem des volks heilig verklaard te worden, en op dit punt wordt de vertegenwoordiging der gemeente als onfeilbaar lichaam feitelijk niet tot de schriftgeleerden beperkt. Gelijk deze in zaken betreffende het staatsbestuur voor de aanzienlijken naar de wereld de vlag moesten strijken (bladz. 13), zoo zagen zij zich gedwongen, voor de verkiezing der heiligen met het algemeen stemrecht genoegen te nemen.

De hoogere mystiek is altijd beschouwd als beperkt tot zekere soort van intellectueelen. Geen mystiek leeraar heeft de roeping gevoeld voor zijne wereldbeschouwing in wijde kringen propaganda te maken. De groote vertegenwoordigers van het Soefisme gaan steeds min of meer mank aan geestelijken hoogmoed. Daarom schijnt de verwachting van hen, die meenen, dat de mystiek in staat zal zijn den Islam te bevrijden van de


42

kluisters zijner middeleeuwsche inzettingen, voor verwezenlijking niet vatbaar. Eerder zou men dan nog op hervorming kunnen hopen door eene doelmatige toepassing van het beginsel van de onfeilbaarheid der gemeente; maar ook deze hoop zou groot gevaar loopen, verijdeld te worden, daar nu eenmaal dat onfeilbare lichaam in het verleden met allen nadruk liet geheele nniddeleeuwsche stelsel van Wet en Leer voor alle tijden geldig heeft verklaard, en er niet licht eene meerderheid van geleerden voos te vinden zou zijn om dat verleden ongedaan te maken.

Maar al wenschten de groote mystieken allerminst door de schare in hun denken en gevoelen gevolgd te worden, wel was de vereering der menigte voor hen van waarde. Hunne positie werd immers door die veneratie onaantastbaar, hunne aardsche levensomstandigheden, hun invloed, hun aanzien hadden er alles bij te winnen. Dit alles is voor de latere ontwikkeling der tarîqah's van groote beteekenis geweest. De meeste orden hebben hare toegangen ook voor de groote menigte ontsloten, en voor ieder elk bezwaar tegen toetreding tot de broederschap weggenomen. Enkele formaliteiten verzekeren den heilbegeerige het deelgenootschap aan den zegen der orde, en het hangt meestal van hemzelf af, in hoever hij actief wil blijven deelnemen aan dikr’s en andere oefeningen; wel wordt nu en dan gerekend op zijne offervaardigheid om den leeraars de stoffelijke zorgen des levens te verlichten. Natuurlijk gelden zulke leekenbroeders den ingewijden niet als vol, en men noemt ze vaak met namen, die hun eene plaats in het voorportaal van het genootschap aanwijzen. De feitelijke belangstelling der leiders van vele tarîqah's richt zich dan echter in hooger mate op dat gevulde voorportaal dan op de inwijding van uitverkorenen in de mysteriën van het Absolute Zijn. In sommige landen van den Islâm behoort bijna ieder geloovige tot eene of andere tarîqah.


43

Hoe algemeener de vraag naar mystieken zegen werd, in des te meer verdunden vorm werd die natuurlijk toegediend. Op dit punt is het onder de Mohammedanen met de mystiek gegaan zooals het in onze moderne maatschappij gaat met de wetenschap: ieder wenscht zich er veel van eigen te maken zonder daaraan veel tijd of arbeid te besteden. In verband hiermee acht ik mij verplicht, met allen nadruk te verklaren, dat deze oppervlakkige schets misschien dienen kan om belangstelling voor het onderwerp te wekken, maar zeker niet om die te bevredigen, en mijne lezers, die er werkelijk iets van weten willen, te verwijzen naar Ignaz Goldziher’s Vor1esungen über den Is1âm, Heidelberg 1910 ,. die bun rijke, betrouwbare inlichting en doelmatige literatuur-opgaven bieden.


INHOUD